Hoofdstuk 2

DutchEnglishFrenchGermanGreekItalianPortugueseSpanish

Hoofdstuk 2

Pieter. 8.   

HOE DAT NIEMAND DEZE KONING BEDRIEGEN KAN

Maar deze Koning, ziet Hij daar kritisch op toe? En is deze Koning veeleisend?

Jan.

O ja! Want Hij heeft ogen als vuur-vlammen. Hij doorziet het hart van alle mensen. En niemand kan Hem bedriegen met enige schijnvertoning die niet zuiver is. En deze Koning is een grote vijand van de hebzucht. Hijzelf verliet Zijn Rijk, om deze stad te bouwen en dit Rijk te delen. En dat deed Hij allemaal uit liefde. En daarom kan niemand in deze gemeenschap oprecht ingaan of hij moet een vijand van de hebzucht zijn, en de Koning hierin eensgezind geheel navolgen, met een rein en zuiver geweten. Dat is; vrij van valse schijn, geveinsdheid, dubbelhartigheid, heimelijke haat, bedrog, opgeblazenheid, geestelijke lauwheid en eigen gerechtigheid: Dit alles moeten zij buiten Vredes-stadt achterlaten. (9)

Pieter. 9.

HOE MEN DAAR NIET RECHT OF PLEIT, MAAR TOEGEEFT

Dat kan ik begrijpen. Maar ik moet toch wat meer weten, hoewel ik hoor dat dit een bijzondere stad is. Want wat ik zie in alle gemeenten, dorpen en steden, is dat men de rijkdom najaagt. De mensen hangen aan hun bezittingen, en ieder wil zijn rechten behouden. Deze burgers in Vredes-stadt, staan die ook zo op hun rechten? Want er moeten rechten zijn. De mensen zijn zo bekrompen, dat men moeilijk tot een tevredenheid komt van beiden, man en vrouw.

Jan.

O nee, Pieter, het is zo verre van dat in Vredes-stadt. Ze staan niet op hun rechten. Ze gaan geen rechtszaken aan of willen hun bezittingen behouden. Het is eerder zo, dat ze liever hun mantel meegeven. Want hun Koning heeft hun geleerd: “Wil iemand met u naar de rechter gaan om uw kleed te nemen, geef hem dan ook uw mantel mee.” Deze burgers zullen in elke  gelegenheid meer geven dan dat er van hun gevraagd wordt. Ze geven liever hun bezit dan dat ze er met de ander over strijden. Zo winnen ze het meeste, want dan behouden ze de vrede, en met deze manier van geven, winnen zij toch soms hun deel. Want soms brengt het de ander tot bekering, en dus zijn mannen en vrouwen welwillend in Vredes-stadt. En allen die deze Weg met vreugde betreden, vinden grote rust in hun binnenste. Als gij kon meemaken hoe heerlijk het is, vrede te hebben van binnen met God! En hoe zwaar het is in ruzie en strijd te leven om de vergankelijke spullen, dan zoudt gij zeker het goede [meer geven dan dat er gevraagd wordt] voor het kwade [blijf staan bij uw rechten] te kiezen, en ervoor kiezen de nederigste te zijn [en gewoonlijk het minste te hebben]. (10)

Pieter. 10.

WAAROM MENSEN VREDES-STADT NIET INGAAN, EN ZICHZELF BEDRIEGEN

Maar Jan, men zou dan snel al zijn goederen kwijt zijn en erg arm worden. Wat voor een raad zoudt gij hierop geven, vertel dat eens?

Jan.

Ja Pieter, dat is de grootste reden dat de mensen nooit in deze stad willen binnen gaan. Want zij vrezen de armoede en het verlies van haar goederen. Maar dat komt door hun blindheid en onkunde want: Ten eerste, de mens ziet altijd op naar welvaart van het uiterlijk, en niet naar de welvaart van de ziel. Men verkiest dus de duisternis voor het licht en noemt het goede kwaad en het kwade goed. Ze kiezen het tijdelijke voor het eeuwige. En deze dingen houd de mens zo bezig, dat zij daar niet van af willen wijken. Hun “eigen-wil” heeft hen tot eigen gerechtigheid verkozen en daarbij hun "eigen-liefde”. Door deze sterke inwonende kwade dingen blijft hij altijd de oude mens. Want dit [eigen-wil en eigen-liefde] moet geheel afgestorven en afgedaan worden en dat is hem zo bitter als de dood om zich van zijn “eigen-wil” en “eigen-liefde” af te keren. Want hij meent, door zijn verduisterde verstand, dat hij het rechtvaardig beziet. Maar het rechteroog is hem uitgestoken met de priem van zijn koppigheid. Daarom staat zijn vertrouwen en toevlucht in dit tegenwoordige gemak van het vlees, rust en tijdelijke rijkdom. En goed verzekerd te zijn naar zijn mening. Maar juist waarin hij meent zijn rust in te vinden, baard in hem de grootste onrust. En hetgeen hij meent dat hem zeker zal bewaren voor nood en angst, laat hem in die aller grootste nood in de steek. En uiteindelijk brengt zijn gewaande rijkdom hem in de diepste armoede en ellende. (11)

Pieter. 11. 

HOE DE GOUD-GOD OORZAAK IS VAN TWIST EN ONVREDE

Maar Jan, in het algemeen zegt men: “Daar is het goed, waar men welvaart ervaart.” Hoe kan men gerespecteerd worden door mensen, als men niet enige bezittingen heeft?

Jan.

Pieter mijn vriend, hoort eens goed naar mij! Het gene gij daar zegt, dat is wat de hele wereld roept. Maar ik zeg u met zekerheid; hij die zijn welvaart in geld en goederen stelt, zoals velen dat doen, die doen niets anders dan de afgod “mammon” dienen. Elke man knielt daarvoor, als voor het gouden beeld. Maar ik zeg u, zolang gij uw welvaart in mammon stelt, zal u hart niet zonder zorgen en angst zijn van onrust en ellende. Want welvaart brengt hebzucht. Daarom is er zoveel onvrede in de wereld. Daarom zijn er rechtszaken, gevechten, gekibbel en ruzie’s. Ieder wil het beste deel en het meeste hebben, en hiervan komt haat en nijd om de eigen baat-profijt [hebzucht]. Daarom handelt men weerbarstig in zaken als kopen en verkopen en gaat men over tot liegen en bedriegen. Men zit elkaar in de weg en elk zoekt een ander te overtreffen, om zo de goud-god te vermeerderen. En dit brengt onvrede in de wereld. Ziet dit toch in! (12)

Pieter. 12.  

GEEN AARDSE SCHATTEN ZOEKEN

Maar Jan, vertel mij eens; de burgers van Vredes-stadt, willen die niet rijk worden dan? Hoe kunnen zij dan hun armen voeden?

Jan.

O Nee! Zij zoeken geen aardse schatten en toch kunnen ze hun armen voeden. Want God’s zegen is bij de oprechten, die met weinig tevreden zijn. Het bevel van hun Koning staat heel hoog, toen Hij zei: “Vergadert u geen schatten op aarde waar de dieven naar graven en stelen”. En omdat ze zelf weinig verbruiken, kunnen ze met zorg hun overschot met de armen delen. Want zij achten de waarschuwing van hun Koning groot: “Hoe moeilijk is het dat een rijke in het Rijk der hemelen komt. Het is makkelijker, dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke in het Rijk der hemelen komt”. En terwijl God de godvruchtigen troost en bijstaat en haar onaanzienlijken sterkt, zo is hun vertrouwen sterk in God. Ze proeven het goede wat hemels is, en niet wat aards is. Ook heeft Paulus hun geleerd, hoe hij in Vredes-stadt kwam. Dat hij de goederen die hij eerst als winst bezag, nu als mest en schandelijk beziet, door de kennis van de Koning. Daarom waarschuwt hij zijn mede-broeders, dat zij zich van mensen moeten afscheiden die “gewin” meer liefhebben dan “God te vrezen”. 

Maar de meeste mensen zullen tot Babel gaan. Maar Paulus vindt het een groot gewin, godzalig te zijn en met weinig genoegen te nemen, “want wij hebben niets in de wereld gebracht en het is duidelijk dat wij ook niets zullen mee nemen, [als we sterven]” daarom, “als wij kleding en voedsel hebben, laat ons dan tevreden zijn”. “Want zij die rijk willen worden die vallen in strikken en in veel schadelijke begeerten, die de mensen doen verdrinken in het verderf en de verdoemenis, want gierigheid [hebzucht] is de wortel van alle kwaad.” En de burgers van Vredes-stadt achten deze Leer zo hoog dat ze de bedrieglijke strikken van de begeerte om rijk te worden mijden, zodat ik niet één daar vond in Vredes-stadt, die een oprecht burger was, die naar rijkdom of schatten zocht door hebzucht of liefde voor goederen, of God de Heer zijn arbeid zo leidde, dat hij meer verkreeg als de eigen noodzaak was.

Zo weten zij dat het hun Heer goed is, de welk haar daarom niet verleend wordt om haar hart daaraan te hangen, als haar eigen schat. Daarom hebben zij het naar de wil van God, tot dienst van haar naaste, zodat het vergankelijke goed haar hart niet besmet, of tot hem trekt, alsof het haar eigen rijkdom was, maar al haar rijkdom en schat is in de hemel. Daar worden ze als burgers opgetekend in het Boek des Levens, en dat is de rijkdom die zij zoeken. (13)

__________

  (9)  Opb.1 en 2   2.Kor.8:9   Fil.2:5   Ps.15:5   Ps.24:4   1.Thes.5:22   Matt.23:26   2.Sam.20:9   1.Kor.13:4    Luk.18:11   Deut.10:3
(10)  Matt.5:40   1.Kor.6:7   Rom.12:18   Spr.9:6   Matt.11:29   Jak.3:16   1.Kor.6:7
(11)  Ef.4:28   Jes.5:8   Joh.3:19   2.Petr.2:13   Matt.23:27   Ezr.4:22   Luk.9:23    Joh.9:4   Jer.17:5   Luk.12:19   Luk.16:2
(12)  Matt.6:24   Luk.12:19   Dan.3:7   1.Tim.6:9   Spr.31:6   1.Kor.6:6   Amos.8:5   Spr.35:6    Baruch 3:17
(13)  2.Kor.8:2   Matt.6:19   Luk.12:33   Mark.10:23   Matt.19:23   Kol.3:2   Fil.3:7   1.Tim.6:5   Jak.4:1-3   Job 31:24-28   Ps.24:1   Ps.50:10
        Luk.16:1   Ps.62:11.   Matt.6:11   Spr.29:11   Spr.31:8   Luk.12:33   Fil.3:20   Luk.10:20   Fil.5:3

© OTR 2023