Hoofdstuk 9

DutchEnglishFrenchGermanGreekItalianPortugueseSpanish

Hoofdstuk 9

Pieter. 43. 

VAN HET GEVOELEN VAN HET GODDELIJKE WEZEN, EN HOE ZIJ NIET ONNUT EN DISPUTEREN VAN ZULKE HOGE MATERIE,
EN VAN DE HEILIGE MENS-WORDING CHRISTUS.

Ik verblijde mij in deze troostelijke reden. Nu bevind ik die grote ijdelheid van de wereld, wat mij eertijds zoet was, is mij nu zo bitter als roet. En waar mijn oor eertijds naar luisterde, is mij nu een gruwel om te horen. En waar ik eertijds mijn vermaak en leven in pleegde te scheppen, is mij nu een dood en schrikken. Maar nog moet ik al weder wat vragen. daar is zo veel redetwist,  strijd en oordeel onder de mensen, om de hoge materiën van het Goddelijk wezen, en de heilige Mens-wording Jesu Christus. Wat is daar van in Vredes-Stadt het inzicht? (82)

Jan.   

O mijn lieve vriend Pieter. Dat gij mij daarna vraagt is mij lief, opdat gij ook goed onderricht mocht horen. Want in Vredes-Stadt redetwist men niet onnuttig. Men onderwijst elkander daar met een zachtmoedige geest. En hoofd stukken daar gij na vraagt, daarin zijn de rechte ootmoedige mensen beschroomd. Zij durven daar niet diep op in te varen boven de Schrift. Want zij geloven allen volkomen in de enigen God, die Hemel en aarde gemaakt heeft, welke God zij bekennen eeuwig, enig, onbegrijpelijk en onsterfelijk, almachtig, barmhartig, rechtvaardig, volkomen, alleen goed, een fontein des leven, de oorsprong alle goeds. Deze Almachtige enige GOD geloven zij, na inhoud der Schrifturen, en de getuigenissen der evangelisten en de apostelen. 

Als ten eersten, Johannes zegt; “ In den beginne was het Woord, en het Woord was by GOD, en God was dat Woord, en alle dingen zijn door dat zelfde gemaakt van dat er gemaakt is." Dit zelfde bevestigt Paulus, en seyt: "dat door de Zoon alle dingen geschapen zijn, dat in den Hemel en op der aarde is. Dat zienlijk, en de onzienlijke dingen. Het is al door Hem en in Hem geschapen. En wederom tot de Hebreeën, dat door de Zoon de wereld gemaakt is. Voorts dat Johannes in zijn epistel, getuigt dat er drie in den Hemel zijn die getuigen, de VADER, het Woord, en de HeIlige Geest. En deze drie zijn een, in welke namen Jezus beval te dopen; in de naam van de VADER, de Zoon, en de Heilige Geest. En Johannes noemt die drie een, zo geloven zij eenvoudig dat deze drie-eenheid, zij den enigen, eeuwigen, Almachtigen GOD, waardoor alle dingen gemaakt zijn, die door ZIJN krachtig Woord alle dingen onderhoud welke er geschapen zijn. En door den Heilige Geest worden alle gelovigen getroost, en geleidt in alle waarheid. Welke Heilige Geest uitgaat van den VADER en den Zoon, gelijk de mond der Waarheid zelve getuigt. Maar deze hoge zaken met menselijk verstand overmoedig te doorgronden en uit te spreken, dat is gevaarlijk, terwijl niemand van hem zelf duidelijk kan zeggen, hoe dat ziel en geest en lichaam tezamen mens zijn. 

Nochtans niet uitgesproken kan worden op het nauwste, hoe tezamen gevoegd is. Derhalve hem dan zo scherp te begeven in disputeren, is meer stoutigheid als oprechte vrees voor GOD. Daarom zijn ze in al zulke hoge materiën stil, zonder elkander te kwetsen. Wat nu verder aangaat de heilige Mens-wording Christus, hoe en op welke wijze dat het Woord vlees is geworden, hoe het door GODs wonderlijke kracht is toegegaan, daar in zijn ze ook tevreden met de belijdenis een oude leraar, die Hem beleed te zijn, als de Heer zelf vraagt;  "wie zegt gij dat Ik ben?" antwoord alzo: “Gij zijt Christus de levende Zoon van God.” welke bekentenis door ingeving des VADERs uit Petrus mond vloeide. En op deze bekentenis heeft onze Koning Zijn kerk gebouwd. Zo dat alle deze burgers dat eenvormig geloven. Maar hoe Hij mens is geworden, en hoe dat is voortgebracht door den H. Geest, dat heeft den Koning haar niet bevolen te onderzoeken. Zij zijn daar geheel in tevreden, gelijk de profeten, evangelisten en apostelen daar van schrijven. 

De stam waar uit Hij zou voortkomen, werd soms Abrahams, soms Isaï, soms Davids, soms Juda genoemd. Ook dat deze geboorte zonder man toe-doen zou geschieden, heeft de profeet Jesaja duidelijk voorzegt; "een Maagd zal bevrucht worden, en een zoon baren, wiens naam Emanuel zal zijn: Het zelfde heeft Mattheüs ook bevestigt in zijn evangelie, en Paulus bevestigt ook het zelfde, "dat het geschiede toen den tijd vervult was, zondt GOD Zijn Zoon die geboren is van een der vrouwen: Maar hoe dat lichaam bereidt is, dat bevelen de oprechte die Goddelijke wijsheid, zouden haar ook schamen het uit te spreken. Hoewel niemand het zelf kan begrijpen hoe Hij bereidt is in het moeder lichaam. Daarom zijn zij daar ook in gerust, met hetgeen Lucas daar van schrijft, als den engel Gabriël de boodschap aan de maagd Maria  bracht. Als zij vraagt hoe het zou toe-gaan, opdat ze geen man bekent  had? De bode GODs antwoord alzo luid de tekst, "den Heilige Geest zal van boven neder over u komen," of sommige teksten luiden; "in u komen, en de kracht des Allerhoogste zal u over-schaduwen: 

Daarom ook dat Heilige dat van u geboren zal worden, zal GODs Zoon genaamd worden,”  en Mattheüs beschrijft ook dezelfde zin, dat de engel tot Joseph sprak; "vreest niet u vrouw tot u te nemen, want wat in haar ontvangen is, dat is van den Heiligen Geest. Dit is genoeg, en derhalve laten deze vreedzame haar daar mee genoeg zijn, en willen met al zulke stoute mensen niet redetwisten, om de verborgenheid door menselijke tongen uit te spreken. Deze burgers van Vredes-Stadt zijn in vrede geroepen. Die wachten haar voor kwade oordelen. Het is haar genoeg dat haar Jezus is geschonken haar zalig te maken. Het meest daar deze burgers na trachten, is Christus te kennen na den geest, en met Hem één zijn. Zijn heilig leven en voet-stappen na te volgen, op dat zij Hem mochten bekennen in zijn liefde, die doch alle kennis te boven gaat: En als zij deze liefde bekennen en na volgen en behouden, dan gaat het haar goed. (83)

Pieter.  44.  

HOE ZE NIET TOT VERDEELDHEID EN SCHEURING  GEZIND  ZIJN.

Mijn vriend hoe jammerlijk staat het onder het genaamde Christendom, dat het zo gedeeld en gescheurd is van elkander. Want dat staat te wonder kwalijk, als men wat zal spreken met de mensen van de rechte Leer, dat men straks tot antwoord krijgt; "gij zijt aan veel hopen, wie van u zal men geloven de naaste te zijn. (Er zijn veel geloven, welke is nu echt?) Zijn er ook in Vredes-Stadt dusdanige burgers, die verdeelt gezind zijn? Ik kan het niet begrijpen dat het zo zijn kan. Wat denkt u? 

Jan.    

Dat is onmogelijk dat Vredes-Stads burgers daar oorzaak van zijn, of daar in stemmen ofte raden. Want ik heb immers gezegd dat deze broederschap het lichaam Christus is. En ik heb u voorgesteld u eigen lichaam tot een waar beeld van deze: wat denkt u, is er ook enig lid aan u lichaam, dat een ander lid daar af wil scheuren? Dat is immers onmogelijk, zo lang het lichaam in goed verstand is: maar een krankzinnige of een bezetene met de kwade geest, die verscheurt soms wel hemzelf, en tast hem zelf kwalijk aan: Zo is het ook met de delers, die haar krankzinnig verstand zo stijf drijven, dat ze daarom dat lichaam scheuren, de Tempel Gods schenden. 

Maar zulke leiders, die meer haar opinie dan de vrede liefhebben, kunnen in Vredes-Stadt niet volharden. Al zoudt alles buigen en barsten, haar wil moet koning zijn, haar woord moet gelden, of het van de hemel gesproken was, dan zijn terstond daar al deze volgende gasten, die met haar stemmen genaamd achterklappers, faam-rovers, en deze zoeken de vredelievende om ze te overtuigen, die juist met haar niet overeen komen: En vergeten die waardige les een oude leraar, die daar zei: "wij nemen al het verstand gevangen onder de gehoorzaamheid Christus," en op een andere plaats: "de vrede Gods die alle verstand te boven gaat, bewaren uw harten en zinnen in Christus," zodat zij haar mening en gevoelens hoger leiden dan de vrede, die voor God zo hoog geacht is: dan het heeft voornamelijk de oorzaak, dat de volkomen band der liefde haar niet heeft gebonden, aan de Heilige eendracht. 

Daardoor laten zij zien, dat zij Zijn dorre onvruchtbare ranken zijn, die in hopen weggeworpen worden door de grote Wijngaardenier: Dus is het noodzakelijk, o mijn vriend, dat wij aan onze zijde betonen, dat wij vreedzaam zijn. Want die noemt de Heer des vredes Zijn kinderen. En een van die oude profeten, een man naar Gods hart, prijst die eendracht zo hoog, dat hij die tentoon stelt, en zei: "Hoe fijn en liefelijk is het dat broeders en broeders eendrachtig bij elkander wonen." dat is: gelijk den kostelijke balsem die van het hoofd Aarons neer vloeit in zijn gehelen baard en neder vloeit in zijn kleed, gelijk de dauw die van de berge Harmon afvloeit op de bergen Zions, want daar belooft de Heer de zegen, dat leven altijd en eeuwig. Ziet dezen zegen is in Vreden-Stadt, daarom wenste deze profeet deze Stadt des vredes geluk toe, en spreekt; "het moet goed gaan die u beminnen, vrede moet zijn inwendig binnen uw muren, en geluk in uw paleizen." Dit is een lieflijke wens over Vredes-Stadt, zo als haar gewenst is. 

Alzo gaat het haar, want een wijs Koning regeert haar. En die Zijn onderdanen zijn, gelijk de leden van het lichaam het hoofd zijn, en gelijk als Christus een is met Zijnen VADER, zo zijn zij een met haar Koning, O heerlijke Stadt! Hoe lieflijk is het in u te wonen, o gij boden van Vredes-Stadt! waarschuwt, waarschuwt de burgers voor tweedracht en wees zelf als een hart. Laat ze delen die u benijden, maar gij moet delen vermijden. De stouten twisten altijd daarom vallen zij. Maar de ootmoedigen behouden het veld, o gelukkige Stadt vol eendracht! Hoe hebt gij zulke kracht, in het midden van verdrukken en lijden, daar kunt gij vrolijk verblijden: soms als gij schijnt verlaten, dan zijt gij behouden. Als gij te gronde verstoten schijnt, dan zijt gij meest in God verheven. Als gij zwak zijt, dan blijkt u sterkte. Als gij arm schijnt, zo vermeerderen u schatten. Als al de wereld twist, dan groeit uwe vrede. Waar is er een gelijk uw, gij Stadt des Vredes? Onbekend van degenen die de vrede haten. God heeft u zo bemint, dat gij Zijn kinderen zijt. Daarom zijt gij onbekend van de Wereld, omdat zij HEM doch niet kent. (84)

Pieter. 45.   

HOE ZIJ ALLE GEDACHTEN GEVANGEN NEMEN ONDER DE GEHOORZAAMHEID CHRISTI.

O mijn vriend. Het is zeer lieflijk in Vredes-Stadt te wonen. Maar nog een klein vraagje moet ik stellen. Gij hebt gezegd van alle gedachten gevangen te nemen onder de gehoorzaamheid Christus. Mag dan een gedachte zo vreemd niet zijn dat men ze mag wegwerpen om de gedachte?

Jan.      

Gij hebt goed verstaan dat ik gezegd heb, onder de gehoorzaamheid Christus. En Christus heeft zijn burgers geleerd en bevolen, dat ze elkander zullen lief hebben, gelijk als Hij haar lief heeft gehad. Zo lang zij deze gehoorzaamheid kunnen behouden, dat die band der liefde haar tezamen bind, in een gelijk als Christus, met Zijn VADER één is, in de gehoorzaamheid, dan kan men alles verdragen. Want de liefde verdraagt alle, maar als gedachten zo verder lopen, dat ze Christus verzaken, die haar gekocht heeft, het bloed des Nieuwen Testament onrein achten, en de opstanding der doden, en meer andere gruwelijke gedachten, die onder die mensen zweven. Als die kwade gedachten openbaar zijn, dan is de liefde al weg. En als ze buiten de band zijn, dan verstuiven zij van de rechtvaardige oordelen Gods, die blaast haar buiten Vredes-Stadt. 

Daarom is dit wezen zeer ver van Vredes-Stadt. En het is haar wee, en smart haar aller-meest, dat menigvuldig scheuren, twisten en delen, hoe wel het geheel buiten haar om gaat, om dat zij altijd vrede hebben in God, want haar gemoed is een woonplaats daar de vreedzamen geest Christus in woont. Daarom zijn ze knechten des Heeren, die al deze dingen lankmoedig verdragen. En met de wapens van lijdzaamheid zoeken te overwinnen. Wat zij niet kunnen beteren, moeten zij noodwendig van haar doen, als voorheen alles bewezen is. Maar binnen haar zelf is altijd eendracht. (85)

Pieter.   46

VAN’T GENOEGEN DES VRAGERS EN VAN’T EENDRACHTIG LEVEN.

O mijn vriend, hoe goed bevalt mij dat van Vredes-Stadts’ eendracht. En dat zij niet in onrust leven: maar dat zij vreedzaam zijn, dat zij niemand benijden. Ook niet onnuttig redeneren, maar met een medelijdende geest alle dingen dragen en passeren laten, die toch niet te keren zijn dan voor haar te bidden, en met weldoen te overwinnen: Maar mijn lieve vriend, ik heb zo veel gevraagd, en ik ben nog niet moe om te horen. Hebt gij niet wat te zeggen? (86)

Jan.     

Als men mij vragen zou wat de oorzaak was, dat de Christen kerk zo jammerlijk gescheurd wordt? Zo zou ik antwoorden, alzo na mijn mening. Ten eerste, dat de voorgangers na de afgang der apostelen stout worden en hoogmoedig. Ook hebben ze haar om haar ambt verheft, boven een ander, en daar staat alzo geschreven: Zo veel meer als gij zijt, zo veel meer verootmoedigt u. Ten tweede, om dat zij stout waren, zo durven zij wetten en geboden te zetten, regelingen en Gods-diensten, die de Heer Jezus zelf niet gesteld, noch ook Zijn apostelen gebruikt hebben. En dat is een zaak die Gods toorn verwekt, dat het de mensen naar haar eigen inzicht stellen, en naar haar goeddunken: voorbeeld aan Saul, want dat is een grote hoogmoed, en een overgeven aan stoutheid, dat de arme  mens, aards en as hem durft stellen in Gods steden, en veranderd ZIJN geboden, die alleen wijs zijn, die Almachtig is, en die haar gemaakt heeft, gelijk als de pot-scherf zich tegen zijnen meester verhief, "Het is te vergeefs zegt de Heer, dat zij mij dienen met geboden en inzettingen der mensen." Ook zegt de apostel,"daar door dat zij de liefde der waarheid niet hebben aangenomen, dat zij mochten zalig worden," ect. Wat is dat anders gezegd, dan dat zij niet tevreden waren met de zuivere waarheid, die door de liefde Gods in het heilige evangelie geopenbaard is, waardoor de mens zalig mag worden? (87) "En om dat haar dat niet genoeg was, dat zij dat aannamen (voor vol) daarom zal God," zegt Paulus, "krachtige dwalingen zenden, zodat zij de leugens zullen geloven." 

Hierdoor versta ik dan vastelijk is de scheuringen in het Christendom gekomen. En komt nog alle dagen, omdat de voorgangers haar veel aannemen, en haar verheffen. Voort doet stoutheid haar eigen wetten stellen, en verachten zo Gods wijsheid. Maar de vrome oprechte goedmenende voorgangers die haar ootmoedig dragen, en die het met smart aanzien, zijn hier niet mee gemeend of vermindert. Het waar van harte te wensen, dat elk die vreemde goden weg deden, en in plaats van die, haastig waren GOD Zijn eer te geven, die wij HEM allen schuldig zijn. Dat is ZIJN woord, onveranderd te onderhouden, de liefde te oefenen, en ootmoedig voor onze God te wandelen, op dat hem de genadige GOD toch eenmaal ontfermt over dat arme Christendom, die door stoutheid is gevallen, in veel scheuren en delen. 

Dat ze wederom door ootmoedigheid en vernederingen mochten tezamen gevoegd worden, in liefde, vrede, en eenheid. Dus is het dan van nood, dat alle voorgangers haar naam betrachten, dat ze de zelfde met waarheid mochten vragen, en gaan haar schapen voor, gelijk Jezus den enigen Herder is voorgegaan, in alle vernederingen en ootmoedigheid, want het is toch onmogelijk, dat hoogmoedige voorgangers, ootmoedige navolgers kunnen verwekken. Maar allen die in Vreden-Stadt zijn in de waarheid, die zijn haar God gehoorzaam in ootmoedigheid. Daarom zijn ze van God bewaard in zekere vastigheid, in een Stadt, wiens muren en bolwerken heil en zaligheid zijn. Want God zelf is een vurige muur om haar. Want gelijk als om Jerusalem bergen zijn, zo is GOD rondom zijn volk, van nu aan tot in de eeuwigheid. (88)

__________

(82) Pr.1:2    1.Pet.4:2   Rom.6:19   1.Joh.4:4   Rom.1:3
(83) Gen.1:1   Deut.6:3   Rom.1:20   1.Tim.6:16   Gen.17:1   Ps.7:10   Matt.19:17   Jer.2:13   Jak.1:17   Joh.1:1     Kol.1:16   Hebr.1:3-5  
       1.Joh.2:7     Joh.16   Matt.28   Rom.11:35,36   Hebr.1:3   Joh.15:26   Joh.16:14    Joh.1:14   Luk.1:31   Matt.16:18   Gen.21:1  
       Matt.1:2   Jes.11:1   Hebr.7:14   Jes.7:15   Matt.1:23   Gal.4:4   Jes.53:11   Luk.1:30   Matt.1:22   Rom.8:3   Joh.3:16   2.Kor.5:16  
       1.Pet.2:24   Ef.3:19
(84) 1.Kor.12:12   Ef.4:16   Luk.9:17   Marc.5:5   1.Kor.3:17   Spr.20:3   2.Kor.10:5   Fil.4:7   Kol.3:14   Joh.15:6     Matt.5:45   Ps.133:1  
       Ps.122:6   Jer.23:5   Joh.17:21   Rom.10:15   1.Kor.1:9   Hand.1:14   Hand.2:1   Spr.18:6   1.Pet.5:5,6   Hand.15:41   2.Kor.6:10   Hand.5:42
(85) Joh.13:34   Kol.3:14   Joh.17:21   1.Kor.13:7   Hebr.10:29   1.Kor.15:12   Joh.14:23
(86) Matt. 5:44
(87) Na mijn inzien, omdat men niet genoegen neemt met Gods geboden, komen de dwalingen.
(88) 2.Tim.3:2   Mark.9:34   Dan.2/7:15/25?   1.Tim.4:3   Hand.20:39   Kol.2:18   1.Sam.25:21   2.Thes.2:4   Rom.9:10   Matt.15:9  
       2.Thes.2:10   2.Thes.2:11   Kol.2:33   Matt.7:8   Jos.24:23   Micha.6:8   2.Kor.6:4   Joh.10:4   Jes.26:1     Ps.125:2

© OTR 2023