Hoofdstuk 8

DutchEnglishFrenchGermanGreekItalianPortugueseSpanish

Hoofdstuk 8

Pieter. 39. 

WELK GEVOEL ZIJ HEBBEN BIJ DE VERDEELDE VOLKEN, IS HET OFFER NIET MEER DAN EEN UITERLIJKE ZAAK VAN ZALIG WORDEN,
EN VAN DE MIJDING, HOE VER DIE STREKT VAN DEN AFGEZONDERDE. 

Lieve vriend Jan, hetgeen gij vast gezegd hebt van het gevoelen van Vredes-Stadts burgers, is mij zoet om te horen. En het zalft mij over mijn gehele gemoed. Hoewel gij wat scherp hebt gesproken van de dolende leraren, dat die de oorzaak zijn van alle delingen. Dan het is een zware zaak, door heftigheid en koppigheid zo te oordelen en te scheuren. Maar de andere vraag van dat mijden, zeg mij daar van u gevoelen? (74)

Jan.

Lieve vriend Pieter. Wat vraagt gij daar na. Dat stuk is eertijds ingevoerd van sommige ongevoelige ijveraars, die zo het schijnt, niet goed ingezien hebben wat voor vruchten dat daar uit zouden voort komen, gelijk daar na zo overvloedig gebleken is. (75) Want ik twijfel niet hadden zij het te voren gezien, het gevolg dat er uit  is gekomen, zij hadden liever gestorven dan hetzelfde ingevoerd. Zo zij nog enige vrees voor God in haar gehad hadden. Het is voor een oprecht Christen mensen te bewenen, als men het overdenkt het menige onrustige scheuringen dat om het zelfde stuk is gekomen [gegaan]. Want het is bijna als een kanker geweest, welke het lichaam heeft verbeten, en verteert. Wat heeft het liefde verbeten? Welk toch het schoonste is onder de Christenheid. En eerder in plaats van de liefde veel onzuivere wonden heeft gemaakt van haat, nijd, tweedracht, afgunst, en nog wel onder de naam van het heilige evangelie! Ja, een zeer droevige doling en het is wel te geloven dat veel onnozele schapen die op die herders woorden zo vast vertrouwt hebben, dat ze haar het zelfde hebben laten inplanten. En zijn zo door haar onnozelheid of kleine kennis bedrogen. En hebben zo door onwetendheid de schapen Christus, die in dat stuk met haar niet konden stemmen,[die over dat stuk niet eens waren] uitgeroepen voor afvalligen. En hebben deze zelfs geschuwd en mijden of ze van God verbannen waren. 

Welke zaken allen zwaar en droevig zijn te aanmerken. De Heer doe haar ogen doch eenmaal open dat zij het zien. De Heer wil haar onwetendheid vergeven, is ons harte bede voor haar. Want mijn lieve vriend Pieter, in Vredes-Stadt zijn ze allen zo gezind, of ze gebannen of gescholden werden door ketters, of voor afvalligen. Dat nemen zij voor lief en beminnen evenwel die lui die haar verwerpen. Maar zo veel het mijden belangt over die afgezonderden van Vredes-Stadt, die strekt zich voornamelijk over de broederlijke gemeenschap, welke door het inkomen van de gemeente is aangevangen, die werdt wederom door de afzondering afgesneden. Maar zo die lichamelijke mijding belang het, al wat daar in besmettelijk is, als omgang met den kwaden, om door haar zeden niet verrukt te worden. 

Ook als het verleiders zijn in valse leer, daar voor waarschuwen zij ook haar Broederen, gelijk een leraar die les heeft gegeven, van den grote verleider Alexander den kopersmid, daar hij zei, "wacht u voor hem," zo dat men altijd gevaar moet schouwen [onderzoeken] om zijn gemoed niet te besmetten door kwade zeden of leer. Maar de werken der liefde en alle weldaden om haar weder terecht te brengen, het verdwaalde te zoeken, of de kinderen haar afvallige ouders kinderlijke gehoorzaamheid te bewijzen, als ze maar de zonden mijden. De knechten onder haar meesters  blijven, waar ze aan verbonden zijn, en alle oprechte vorige beloften, als echt en anderszins, en mogen niet gebroken worden. Of voortaan van haar brood te verkopen, of haar de penning uit liefden te gunnen, daar af leest men niet een woord in de Schrift. En waar men geen woord Gods, noch bevel hebben, daarin betaamt immer geen Christen mens een gebod te maken, en dat een ander op te leggen. Maar door die voorgenoemde mijding is zo veel kwaad gekomen dat het te bejammeren is. Want daar zijn goede bekende broeders en zusters van elkander gescheurd, en hebben elkander verbannen en verworpen. 

En al zulken wezen zag ik nooit in Vredes-Stadt, want die vragen haar naar het voorschrift en voorbeeld des Heeren, en na zijn heilige wetten. Want hoe kan zulk stout oordeel zijn bij de aller ootmoedigste Christen-broeders, die zulk gebod nooit hebben gehoord, dat een vrouw haar man moet verlaten, als haar man gevallen is in zonde, als zij allermeest bij hem van noden is te blijven, om hem zonder het woord met een heilig leven te winnen. En hier band men al zulke onnozele vrouwen, die het gebod van haar Heeren niet durven te overtreden, om dat God haar heeft geboden haar man niet te verlaten, dan om overspel, terwijl het dan een verbod is, van den Heer, dat een vrouw haar man niet en mach verlaten. Ja dat ze aan de Wet des mans gebonden is, zo lang de man leeft. 

Zo zal ik u tonen, wat vrouw haar afvalligen man recht mijdt. Zodanig, die bij den man blijft, en mijd zijn kwade werken, dat zij dat kleed haar ziel niet besmet, en haar man ongestraft voor gaat, en zonder het woord zoekt te winnen, als die man haar kuise wandel aanziet. Nu zal ik u weder tonen, wat vrouw haar afvallige man kwalijk mijd, die tegen het gebod Gods haar man verlaat, schout[schuwt] en mijt, en haar mans verderf niet ter harte neemt: Maar dat zij slechts het kruis ontvlucht, en haar beroep niet waar neemt om hem met een goed voorbeeld te winnen, door het bij hem te blijven. En het verdragen van haar man kwade zeden, om die met goed doen te overwinnen, en geeft dan nog oorzaak haar man hem te verlopen tot overspel. 

Mijn lieve vriend Pieter, dat kan immers geen vredelievende Godvrezende doen. Zo God moesten hen in zulken blindheid houden willen, het welk niet is te geloven. Daarom laat u hart niet bezwaart zijn om zulke zaken, die den vrede verstoren, en God uit-gedrukte geboden breken. Mij dunkt het zal u genoeg zijn, als wij maar met Job van harte het kwaad mijden, en ons wachten van verleid te worden, het welk niet kan geschieden zo lang wij binnen de palen van Vreden-Stadt blijven. Want God bewaart ze gelijk Zijn oog-appel en zij zijn in Zijn hand getekend derhalve leven zij in vrede. (76)

Pieter. 40. 

OF DE BURGERS VAN VREDES-STAD OOK WAPENEN GEBRUIKEN, OM MENSEN BLOED TE VERGIETEN, MET KRUIT EN LOOT.

Het is mij genoeg als ik vermijd de zonden, die mij alleen zijn geboden te mijden. En wederom oefen de werken der liefde, die mij op het hoogste toekomen te doen. Maar lieve vriend, diegene die lang in de wereld verkeert, ziet en hoort veel. Zegt mij, ik zie en hoor dat er onder diegene, die mede-Christenen willen heten, gebruikt worden oorlogen, dood-slaan, roven en reden aan schepen, gemonteerd met moordwapenen, als geschut en andere spietsen. Gebruiken ook Vredes-Stadts burgers zulke wapenen? (77)

Jan.

O mijn vriend, het is zo verre van daar, als den hemel is van de aarde. Want eer een waarachtig burger van Vredes-Stadt, mee zouden toestemmen en uit-treden of gemeenschap hebben met zodanige moorddadige wapenen, zij lieten haar liever van lid tot lid uit elkaar trekken. Want zij volgen het Lam na waar het heen gaat. En gelijk een Lam geen gemeenschap met wolven houdt, of met verscheurende dieren, zo weinig part of deel hebben deze met zulke moorddadige wapenen, om haar daar mee te verdedigen. Want haar wapenen zijn lijdzaamheid. (78)

Pieter. 41. 

WAT DE OORZAAK IS DAT DE MENSEN HAAR VERDEDIGEN MET MOORD-WAPENEN, OMDAT DE MAATSCHAPPIJ HAAR DAARTOE DRIJFT.

Vanwaar komt dat dan, dat er zo veel gevonden worden die nog willen dragen een Christen naam, en nochtans met schepen uitvaren die met veel munitie van oorlog, zoals buskruit en loot, spiets en zwaard, om daar mede haar gelden te bewaren?

Jan.    

O Pieter mijn vriend, dat doet die gruwelijken afgod gierigheid. De liefde tot dat gouden beeld dat heeft haar ogen verblind, zo dat zij haar ogen afgekeerd hebben, van dat zuivere heilige leven onze Heeren. En hebben haar deel in dit leven, om deze god mammon te dienen. En die heeft zulk een kwade groep van gezelschap bij hem. De een heet heidense zorgen, de andere vrees voor armoede, de ander begeerte van rijkdom, en liefde voor de wereld. En dan komt opgeblazen hoogmoed met buikgod bij hem. Die behoeven beiden zo veel dat ze onverzadelijk zijn. Dan is daar nog lust der ogen, die altijd nieuwe pronkerijen halen. En de eergierigheid, die altijd meer van doen heeft. En deze boze gasten hebben zulken kostelijke tafel, die moet vol-op zijn. En daarom drijven zij zo hard aan dat er zo veel moet gehaald en gewonnen zijn, dat zij niet aanzien of het Christelijk is of niet. Daarom worden deze gruwelijke middelen gebruikt, die haar oorsprong hebben uit den duivel, die een moordenaar en leugenaar is van het begin af. Die geest leert haar deze verschrikkelijke wapenen op haar schepen te voeren, dat zij dikmaals zo veel mensen bloed storten, dat het tot de spuitgaten uitloopt. Behalve nog al die valse middelen en praktijken, die deze gebruiken, als heimelijk versteken, met liegen en bedriegen, en makende aan alle kanten zo groot dat den vrede van der aarde weg gaat. En die boosheid neemt de overhand, en de liefde verkoeld door al deze hatelijke middelen. daar om is deze kwade gemeenschap geheel buiten Vredes-Stadt. (79)

Pieter. 42. 

OF ZIJ OOK EEN WERELDLIJKE OVERHEID ZIJN, EN HOE ZIJ ZICH GEDRAGEN TEGEN DE OVERHEID.    

Ik kan het wel gevoelen dat er geen ding meer strijdt tegens de aard des Lams. Dan krijgt gij, oorlog en dood-slaan, roven en ruiten [plunderen]. Derhalve moet dit al zijn onder het verwoeste Babel. Maar, mijn vriend, die burgers van Vredes-Stadt hebben ze ook betrekkingen met de wereldlijke overheid?

Jan.   

O Pieter, dat ambt past zulke burgers niet. Terwijl dat het wereldlijke ambt van God geordineerd is, om de kwaden te straffen, om te heersen over die wereldlijke mensen, tot bescherming der vromen, welke macht en overheid, allen God na zijn wijsheid zal rechten en oordelen, in welke oordeel alle mensen betaamt te zwijgen. En de grote rechter bevelen te laten, die alle dingen zal rechten volkomen recht. Maar zo deze burgers onder een geestelijke Koning bestaan, zo zijn ze ook zijn geestelijke wetten onderdanig: welke zodanig zijn, dat niemand daar door schade lijdt, of enig leed geschied. Zij dienen dan ook niet in de wereldlijke regeringen: want zij zijn de schapen gelijk, daar kan men niet mee uitrechten tot oorlogen met zwaarden. (80)

Want haar Koning, onder wiens macht zij zijn, heeft haar een ander voorbeeld gegeven. Want als het volk Hem tot een (aardse) Koning wilden kronen, is Hij ontvloden: en als Hij voor Pilatus stond, en Zijn Koninkrijk beleed zei Hij dat Zijn Rijk niet van de wereld was, want anders zouden Zijn dienaren ook voor hem strijden: en ook toen Hij wist dat hem de boze route[weg] zou aankomen, heeft Hij de wapenen des Gebed gebruikt tot Zijn Vader, waar het mogelijk dat HIJ de kelk van Hem zou nemen. Zo niet, dat HIJ Hem dan onder de wil Zijns Vaders boog, gelijk een Lam dat ter slachtbank geleid werd: en als Zijn jong-heren [apostelen] toen nog zwaarden gebruikten, en een door Petrus gewond werd, heeft Hij wederom zijn vijand de wond geheeld, en Zijn jongers bevolen het zwaard in de schede te steken, en gesproken; "wie het zwaard neemt die zal met het zwaard vergaan: en nog op een tijd als Zijn Discipelen twisten, toen ze dat Rijk Christus nog niet kenden, en jong in het verstand waren, dat elk de meeste wilde zijn, zo sprak haar Koning tot haar; "de wereldse koningen heersen, en de geweldigen [geleerden] noemt men genadige heer, maar gij zijt niet zo. Maar degene die onder u de meeste is, die zelf wordt gelijk de minste, en de voornaamste als een dienaar. 

Zodat haar Koning, haar altijd op vernedering heeft gewezen, en daarom konden ze zulke wapenen niet gebruiken, om mensen bloed te storten: want haar Koning liet Zijn bloed zelf storten, en gaf de zijnen daar door een voorbeeld om Hem na te volgen: En met Hem te lijden, dat is de zekerste weg. Dit geeft haar de meeste troost in het gemoed, wanneer zij Hem in het lijden navolgen. De oude profeten hebben het al van verre gezien door de geest, dat dit Koninkrijk met geen zwaarden en krijgsbogen beschermt zou worden door haar Koning, of haar eigen handen. Want Hij heeft de Zijne zulke wetten niet gegeven, want de profeten hebben Hem voorzegt een vreedzaam Prins te zijn: Hij zal oordelen (zegt Jesaja) onder de heidenen, en veel volken straffen. Dan zullen zij haar zwaarden tot ploeg-ijzers, en haar spiesen tot sikkels maken. Want geen volk zal tegen de ander een zwaard opheffen,  ze zullen de oorlog voortaan niet meer leren. Idem, een andere profeet; "de strijd-boog zal in stukken gebroken worden: want Hij zal vrede leren onder de heidenen." 

Wederom spreekt een andere profeet; "Hij verstrooid de volken die graag oorlog voeren." Zijn Koninklijke ambt is, dat Hij met gerechtigheid de armen richt, en zal met de straf Zijns mond de aarde slaan, en met de adem van Zijn lippen de Goddelozen doden. Dat krachtige woord uit Jesus eigene mond, dood en vernield het Goddeloze wezen, en slaat de aardse lusten neder. En breekt des duivels gebouw, en verlost de mensen van haar zonden. Dit geeft de verlosten dan geestelijke wetten, door de leer des nieuwe verbond. En deze leer zijn deze burgers gehoorzaam, en bewijzen haar goedheid aan alle mensen. Daarom zijn deze onderdanig en geven schattingen en tol, gelijk haar bevolen is, dat zij de macht en de overheid gehoorzaam zullen zijn, in de dingen die niet strijden tegen de heilige wetten haar geestelijke Koning, die haar geleerd heeft het kwade te weerstaan. 

Zo weinig als een onnozel Lam een stuk vlees uit een wolf kan scheuren, zo weinig weerstaan zij door te  handelen de kwaden. Wat nog meer is, zij hebben haar vijanden lief, en bidden voor haar vervolgers, en doen goed aan diegene die haar lijden aan-doen. Zij betalen kwaad met goed doen, en zegenen die haar verpletteren [mishandelen]. Maar als zij haar Konings wetten getrouw onderhouden, dan smaakt dat haar zo zoet als honing. want het is haar waardiger dan veel stukken Goud. En het valt haar zo licht om te dragen, alsof het zichzelf draagt en wegvoert na het Hemelse Jerusalem. Dit zijn de straten van Vredes-Stadt, die zij bewandelen. En met zo-danige wapenen zijn ze gewapend. Met zulke klederen versiert, vol edele parelen van liefde Gods, doorweven met het goud van gehoorzaamheid. En terwijl zij zo geheel weerloos zijn, gelijk schapen die niemand  weerstaan, dat als zij moeten vluchten, haar wol aan de doornen, hekken en hagen laten hangen, zo behoeft niemand angstig voor haar te zijn, of voor haar te vrezen, dat zij oproer of enig tumult in het land of in steden zullen aanrichten. 

Want zij willen graag alle mensen vriendschap bewijzen en onderdanig zijn, in de dingen die ze met een goed geweten mogen doen. En bovendien, zo bidden zij met ernst voor de overheden, ofschoon deze haar wat tegen zijn. Want zij bewijzen haar wel tegen alle mensen, nochtans worden soms wel gehaat en haar vrijheid misgund. Maar het geschied al te maal uit de oorzaak, dat de arme verblinde mensen niet God noch Zijn Zoon kennen. De Heer wil haar vergeven en haar ogen open doen. En terwijl zij zo omgord zijn met de waarheid, welke gordel doorweven is met liefde en vrede als de band der volkomenheid. Zo bestaan ze in heilige gemeenschap met haar Koning, dat niemand haar daar af mag scheiden. En zo blinken zij met dit sieraad voor Gods ogen, dat HIJ ze noemt ZIJN zonen en dochteren: En haar Koning is zo op haar verlieft, zo dat Hij ze tot Zijn geestelijke bruid heeft getrouwd. En zij heeft geheel de Konings hart tot haar getrokken. 

En gelijk een bruidegom zijn bruid troost en voor-staat, zo doet ook deze geestelijke Bruidegom, diens rijkdom niet kan verminderen. Ook aan wiens macht het nimmer meer ontbreekt. Ook vergeet Hij Zijn bruid nimmer meer, maar acht altijd op haar behoefte, de tijdelijke en de geestelijk. Dat Hij die op de aller beste wijze haar meedeelt. Ziet dit is de oorzaak dat deze burgers altijd vrede hebben met een goed genoegen. Want zij zijn door het geloof in zulk vast verbond met haar Heer verbonden, dat niemand haar schat mach beroven. Want die haar bewaard is sterker dan de wereld met alle helse geesten. Niemand mach ze uit Zijn hand treken, noch verlokken van de heilige wetten haar Konings met vuur of  zwaard. Want een oud leraar heeft haar zulk les gegeven; "is dat gij dat goede wilt doen, wie macht u dat beletten?” en noch een ander; "is God voor ons, wie mach tegen ons zijn?" Daarom gaan ze door alle dingen heen met een vrijmoedig gemoed, op dat troostelijke woord des Konings die haar gezegd heeft; "dat zij niet zullen vrezen voor hen, die het lichaam doden.” Of ook; "dat ze geleidt zullen worden voor heren en vorsten, dat ze niet beangstig zullen zijn, wat zij zullen spreken. Want door Zijn geest zal Hij zelf dan spreken door haar mond. (81)

__________

(74) 3.Joh.1:10
(75) Aan de vruchten kent men de boom.
(76) Matt.7:7   Matt.5:44   Luk.6:27   1.Kol.5:10   Matt.7:15   Luk.21:7   1.Joh.3:7   1.Kol.15:33   Luk.15:4   Matt.15:4   1.Kol.7:21  
      Joh.4:8   Matt.15:9   Matt.23:5   Matt.19:6   Luc.16:18   Matt.19:9   Matt.5:31,32   Rom.7:2   1.Kor.7:39   1.Kor.7:14   Opb.3:4   1.Pet.3:1  
      Tit.2:5   Luk.16:18   Marc.10:11   1.Pet.2:15   Matt.5:32   Matt.19:9   Luk.16:18   Matt.19:5,6   Zach.2:9
(77) Rom.6:12   Mich.6:8   Joh.13:43
(78) Jes.2:4   Mich.4:3   Zach.9:10   Opb.14:4   Ef.6:11/12   1.Kor.10:4
(79) Ef.5:5   Ps.49:7   Kol.3:5   Matt.6:32   1.Tim.6:9   1.Joh.2:16   Luk.16:19   Joh.8:44   Amos.8:5   Opb.6.4   Matt.24:12
(80) Luk.9:35   Opb.14:4   1.Kor.5:9 en 6:10
(81) Rom.13:4   1.Pet.2:13   Marc.10:42   Luk.22:23,25   Rom.13:3   Wijs.6:6   Rom.2:6   Ps.62:13   Matt.5:39   Luk.6:27   Joh.6:15  
      Joh.38:36   Jes.53:10   Matt.26:52   Luk.22:25,26   Matt.20:26   Luk.9:48   Marc.10:43   Hebr.9:13   Joh.19   Kol.1:14   Luk.22:20  
      1.Pet.4   1.Pet.2:22   2.Tim.2:12   Rom.8:17   Luk.21:28   Jes.2:4   Micha.4:3   Zach.9:10   Matt.5:39   Jes.9:5   Jes.2:4   Micha.4:3  
      Zach.9:10   Ps.68:3     Jes.11:4  Hebr.4:12   1.Joh.3:8 Rom.8:2   Hebr.8:10   Joh.10:27   Rom.13:7   Hand.4:19   Matt.5:39  
      Rom.12:20   1.Pet.3:9   Luk.6:27   1.Joh.5:3   Matt.11:30   Ps.45:10   Matt.10:16   Luk.10:2   1.Petr.2:13   2.Tim.2:2   Joh.16:3   Ef.6:14  
      Kol.3:14   Rom.8:35   2.Kor.6:18   Hos.2:21   Hgl.4:6   Ps.45   Matt.6:32   Hebr.10:38   Joh.10:28   Matt.16   Rom.8:35   1.Pet.3:23  
      Matt.10:9   Marc.13:12   Luk.2:12

© OTR 2023