Previous
DutchEnglishFrenchGermanGreekItalianPortugueseSpanish

De Bergrede

Toen Jezus de menigte zag, ging Hij op de berg zitten en Zijn discipelen kwamen bij Hem. 

En Hij onderwees hen en zei:

Gezegend zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen.
Gezegend zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.
Gezegend zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.
Gezegend zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Gezegend zijn de barmhartigen, want aan hen zal barmhartigheid bewezen worden.
Gezegend zijn de zuiveren van hart, want zij zullen God zien.
Gezegend zijn de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden.
Gezegend zijn zij die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun is het Koninkrijk der hemelen.
Gezegend bent u, wanneer men u smaadt en vervolgt, en liegende allerlei kwaad van u spreekt,
omwille van Mij. Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen, want zo hebben ze de profeten vervolgd die er vóór u geweest zijn.

U bent het zout van de aarde; maar als het zout zijn smaak verliest, waarmee zal het gezouten worden? 

Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden.
U bent het licht van de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen zijn.
En ook steekt men geen lamp aan en zet die onder de korenmaat, maar op de standaard,
en hij schijnt voor allen die in huis zijn. Laat uw licht zo schijnen voor de mensen,
dat zij uw goede werken zien en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.

Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de profeten af te schaffen;
Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen.

Want voorwaar Ik zeg u:
Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal niet de kleinste letter of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.
Wie nu één van de kleinste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste zijn in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen.

Want Ik zeg u:
Als uw gerechtigheid niet groter is dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën, zult u niet in het Koninkrijk der hemelen komen.

U hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: U zult niet doden; maar wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden.

Maar Ik zeg u:  

Al wie boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank. En al wie tegen zijn broeder zegt: Raca! zal schuldig bevonden worden door de Raad; maar al wie zegt: Dwaas! die verdient het helse vuur. Als u dan uw gave op het altaar offert en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.

Haast u welwillend te zijn voor uw tegenpartij, terwijl u nog met hem onderweg bent; opdat de tegenpartij u niet misschien overlevert aan de rechter en de rechter u aan de gerechtsdienaar en u in de gevangenis geworpen wordt.

Voorwaar, Ik zeg u:
U zult daar beslist niet uitkomen, totdat u de laatste penning betaald hebt.
U hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: U zult geen overspel plegen.

Maar Ik zeg u: 

Wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft al overspel met haar bedreven in zijn hart.
Als dan uw rechteroog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u weg. Het is beter voor u,  dat één van uw lichaamsdelen verderft, en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt.

En als uw rechterhand u doet struikelen, hak hem af en werp hem van u weg. Het is beter voor u dat één van uw lichaamsdelen verderft, en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt.

Er is ook gezegd:
Wie zich van zijn vrouw afscheidt, moet haar een echtscheidingsbrief geven. 

Maar Ik zeg u :
Wie zich van zijn vrouw afscheidt, om een andere reden dan hoererij, maakt dat zij overspel pleegt; en wie een gescheiden vrouw trouwt, pleegt ook overspel. 

Verder hebt u gehoord dat tot de ouden gezegd is:
U zult de eed niet breken, maar u zult voor de Heer uw eed houden.

Maar Ik zeg u:
Zweer in het geheel niet, niet bij de hemel, want hij is Gods troon; niet bij de aarde, want zij is Zijn voetbank; niet bij Jeruzalem, want zij is de stad van de grote Koning. Ook bij uw hoofd mag u niet zweren, want u kunt niet één haar wit of zwart maken. Maar uw woord zij: ja,  ja; en uw nee,  nee; wat daarboven gaat, is uit de boze.

U hebt gehoord dat er gezegd is: Oog voor oog en tand voor tand.

Maar Ik zeg u:
U zult geen weerstand bieden aan de boze [mensen]; maar als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; en als iemand u voor het gerecht daagt om uw onderkleding te nemen, geef hem dan ook het bovenkleed; en wie u zal dwingen één mijl te gaan, ga er twee met hem. Geef aan hem die iets van u vraagt, en keer u niet af van hem die van u wil lenen.

U hebt gehoord dat er gezegd is:
U moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten. 

Maar Ik zeg u:
Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u leed aandoen en u vervolgen; zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is.
Want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als u liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u dan? Doen ook de tollenaars [belastinginners] niet hetzelfde? En als u alleen uw broeders groet, wat doet u meer dan anderen? Doen ook de ongelovigen niet zo? Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.

Zie toe, dat u uw gerechtigheid niet doet voor de mensen om door hen gezien te worden; anders hebt u geen loon bij uw Vader, in de hemelen. Wanneer u dan een aalmoes geeft, bazuin het niet voor u uit, zoals de huichelaars in de synagogen en op de straten doen, opdat zij door de mensen geprezen worden. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al. Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet, zodat uw liefdegave in het verborgene blijft; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.

En wanneer u bidt, wees niet als de huichelaars, die graag staan te bidden in de synagogen en op de hoeken van de straten, om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben. Maar wanneer u bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader, in het verborgene; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. Als u bidt, gebruik dan geen ijdele woorden zoals de heidenen, want zij denken dat zij verhoord worden als zij veel woorden maken. Wordt hun niet gelijk; want uw Vader weet wat u nodig hebt, voordat u tot Hem bidt. 

U dan, bidt aldus:

Onze Vader, in de hemel!
Uw Naam worde geheiligd.
Uw Koninkrijk kome.
Uw wil geschiede zoals in de hemel, zo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden, gelijk wij onze schuldenaren vergeven.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.

Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven. En wanneer u vast, toon dan geen droevig gezicht, zoals de huichelaars. Zij maken hun aangezicht ontoonbaar, om door de mensen gezien te worden als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben. Maar u, als u vast, zalf dan uw hoofd en was uw gezicht, zodat het door de mensen niet gezien wordt, als u vast, maar door uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.

Verzamel u geen schatten op de aarde, waar de motten en de roest ze eten, en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u  schatten in de hemel, waar geen motten of roest ze eten, en waar dieven niet inbreken of stelen. Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.

De lamp van het lichaam is het oog. Indien uw oog oprecht is,  zal heel uw lichaam verlicht zijn; als uw oog kwaadaardig is, zal heel uw lichaam duister zijn. Als het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis zelf!

Niemand kan twee meesters dienen, want of hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander verachten. U kunt niet God dienen en de mammon [geld]. Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd voor uw leven, wat u eten en drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmee u zich kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding? Ziet naar de vogels des hemels: zij zaaien niet en maaien niet, en verzamelen niet in schuren; uw hemelse Vader voedt ze evenwel; Zijt gij niet veel meer waard?

Wie van u kan door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen? En wat bent u bezorgd over de kleding? Kijk naar de lelies in het veld, hoe ze groeien; ze werken niet en spinnen niet; en Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet gekleed ging als één van deze. Als God dan het gras op het veld, dat er vandaag is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen? Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: 

Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden?
Want al deze dingen zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet immers dat u deze dingen nodig hebt. Maar zoek eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zult u gegeven worden. Weest niet bezorgd voor morgen, want de dag van morgen zal voor zichzelf zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.

Oordeelt niet, opdat u niet geoordeeld wordt; want met het oordeel waarmee u oordeelt, zult u zelf geoordeeld worden; en met de maat waarmee u meet, zal u ook gemeten worden. Waarom ziet u wel de splinter in het oog van uw broeder, en bemerkt niet de balk in uw eigen oog? Of hoe durft u tegen uw broeder te zeggen: Sta mij toe dat ik de splinter uit uw oog haal - terwijl er in uw oog een balk is? Huichelaar, haal eerst de balk uit uw oog; dan zult u scherp zien om de splinter uit het oog van uw broeder te halen.

Geef het heilige niet aan de honden, en werp uw parels niet voor de zwijnen, opdat zij die niet met hun poten vertrappen, en zich omkeren en u verscheuren.

Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en u zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en wie klopt zal opengedaan worden. Of is er iemand onder u die zijn zoon een steen zal geven, als hij om brood vraagt? Of als hij hem om een vis vraagt, zal hij hem een slang geven? Als u, zondig mens, uw kinderen dan goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden.

Alle dingen dan, die u wilt, dat de mensen u doen, doet het ook hun zo; want dat is de Wet en de profeten.

Gaat binnen door de nauwe poort; want wijd is de poort en breed is de weg die naar het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor naar binnen gaan; maar de poort is nauw en de weg is smal die naar het leven leidt, en weinigen zijn er die hem vinden.

Wacht u, voor de valse profeten, die in schapenvacht tot u komen, maar inwendig roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zult u hen herkennen. Men plukt toch geen druif van doornstruiken of vijgen van distels? Zo draagt iedere goede boom goede vruchten; maar een slechte boom draagt slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom kan geen goede vruchten voortbrengen. Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. Zo zult u hen dus aan hun vruchten kennen.

Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die de wil doen van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: 

Heer, Heer! hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd, en in Uw naam demonen uitgedreven, en in Uw naam veel krachten daden gedaan?
Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, werkers der wetteloosheid.

Een ieder dus, die deze woorden van Mij hoort en daarnaar leeft, is te vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op een rots bouwde. En de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, maar het stortte niet in, want het was op een rots gegrondvest. Maar ieder die deze woorden van Mij hoort en niet daarnaar leeft, zal met een dwaze man vergeleken worden, die zijn huis op zand gebouwd heeft. En de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het stortte in en zijn val was groot.

Toen Jezus deze woorden geëindigd had, waren de mensen verbaasd over zijn onderwijs. 

(Mattheüs hoofdstuk 5, 6 & 7)

© OTR 2023